Vanuit struikvorm uitgroeiend tot een kleine boom. Oudere exemplaren vormen horizontaal spreidende takken. In de winter valt het silhouet op door de fijne vertakking. De bast en takken zijn in de winter opvallend grijs gekleurd. De ovale bladeren zijn bij ontluiken diep bronskleurig en worden later donkergroen. Aan de onderzijde is het grijsgroen, eerst behaard en later kaal. In de herfst verkleuren de bladeren spectaculair in gele en rode tinten. De bloemen staan in losse, bijna opstaande bloemtrossen en zijn helderwit. De eetbare bessen verschijnen aan het einde van de zomer, zijn blauwzwart en berijpt. Ze smaken zoet en zijn sappig. De grote hoeveelheid aan bessen kan problemen opleveren op bestrate gedeeltes. Heeft een oppervlakkig en fijn wortelgestel. Bodemeisen zijn gering, liefst enigszins kalkhoudend en niet te nat.